Waarom een Belgische interventie voor het Internationaal Gerechtshof zinvol is
18 januari 2024
Vorige week verschenen Zuid-Afrika en Israël voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. De aanklacht? Genocide. Israëls plegen van, aanzetten tot, en falen in het voorkomen van een genocide in Gaza. Terwijl het Hof zich nu met urgentie zal buigen over de vraag of Israël de wapens dient neer te leggen, nemen steeds meer staten een positie in over wat het verbod op genocide inhoudt – inclusief het aanzetten tot genocide – en hoe de Genocideconventie hier toegepast dient te worden. Als experten internationaal recht geloven we dat België een cruciale tussenkomst kan maken in deze zaak – een tussenkomst die de intentionele vernietiging van humanitaire infrastructuur en de menselijke catastrofe die eruit volgt niet enkel veroordeelt, maar in de toekomst ook wil voorkomen.
Sinds het uitbreken van de oorlog in Gaza, volgend op de horror van 7 oktober, zijn tienduizenden Palestijnse burgers gedood. Gedood door de bombardementen op woonwijken, vluchtelingenkampen en ziekenhuizen. Gedood door de georkestreerde honger in het beleg van Gaza. Gedood door de totale destructie van watervoorzieningen en medische infrastructuur – door ziekte en ontbering in een regio waar het volgens de secretaris-generaal van de VN ‘nergens meer veilig is’. Tienduizend kinderen gedood in een oorlog van nauwelijks meer dan honderd dagen. ‘We worden geconfronteerd met een ernstig risico op de ineenstorting van het humanitaire systeem’, alarmeert de secretaris-generaal. Het is een oorlog met nieuwe acroniemen. WCNSF: Wounded Child, No Surviving Family. Gewond kind, geen overlevende familie. Een ‘crisis van onze menselijkheid’ voor de VN, een ‘ondragelijk lijden’ en ‘moreel falen’ volgens het Internationale Rode Kruiscomité (ICRC, een consistent neutrale stem).
Al sinds het begin van de oorlog, toen Israëls minister van Defensie de strijd tegen ‘menselijke dieren’ aankondigde, hebben juristen gewezen op schendingen van het internationaal recht. In het beleg van Gaza, het bombarderen van burgerdoelwitten, het vernietigen van cultureel erfgoed of het bevel tot massale evacuatie – door de Wereldgezondheidsorganisatie omschreven als ‘doodvonnis voor de zieken en gewonden’ – zien we indicaties van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Sinds de toetreding van Palestina tot het Internationaal Strafhof kunnen die mogelijke misdaden, net als de misdaden door Hamas op 7 oktober, door het Hof worden onderzocht. De Belgische regering heeft een sterk standpunt ingenomen door 5 miljoen vrij te maken om dit onderzoek te steunen – een standpunt dat getuigt van toewijding aan het internationaal recht, ook in tijden van oorlog.
Als juristen en experten internationaal recht geloven we dat deze toewijding zich vandaag ook op een ander vlak dient te vertalen: in een tussenkomst voor het Internationaal Gerechtshof dat zich buigt over de mogelijke schending van de Genocideconventie door Israël. Dit risico op genocide werd op 19 oktober en 16 november reeds belicht door de VN. Het is belangrijk deze misdaad te onderscheiden van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid (waar het Hof zich niet over kan buigen). Wat de misdaad van genocide uniek maakt, is de koppeling van fysieke elementen, zoals het doden en kwetsen van burgers, aan een intentioneel element: de ‘specifieke bedoeling’ een nationale, raciale, etnische of godsdienstige groep ‘als zodanig’ geheel of gedeeltelijk te vernietigen (de dolus specialis). Het is in die intentie dat genocide zich van andere internationale misdaden onderscheidt.
Dergelijke intentie is altijd moeilijk te bewijzen: wie genocidaire handelingen pleegt, is er veelal niet toe geneigd die ook expliciet te verkondigen. ‘Genocides worden nooit van tevoren verklaard’, stelt Zuid-Afrika in zijn aanklacht. Om die reden wordt de dolus specialis dan ook meestal afgeleid uit een ‘gedragspatroon’. In deze zaak is er echter een bijzonder element: Israëls politieke leiders lijken deze intentie ook herhaaldelijk te hebben uitgesproken. Er zijn verwijzingen naar ‘menselijke dieren’ en een uitgesproken intentie een ‘nieuwe Nakba’ uit te voeren (de massale, gewelddadige verdrijving van Palestijnen). Netanyahu zelf verwees indirect naar een Bijbelse passage waar we lezen: ‘spaar niemand, maar dood zowel mannen als vrouwen, zuigelingen en zogende kinderen, ossen en schapen, kamelen en ezels’. Deze citaten worden systematisch overgenomen door leden van het IDF, zoals we zien in een videofragment van soldaten die scanderen dat er ‘geen onschuldige burgers’ zijn in Gaza. In het licht van de horror en de duizenden doden wijst deze taal tenminste op een risico op genocidair geweld en – eveneens verboden onder de Genocideconventie – op het aanzetten tot genocide. Dit is een belangrijk punt: Israël wordt niet enkel aangeklaagd voor het plegen van een genocide, maar ook voor zijn falen in het voorkomen van een genocide, het aanzetten tot genocide, en het onbestraft laten van genocidaire taal. Die laatste elementen staan los van de vraag of het gruwelijke geweld in Gaza als genocide gekwalificeerd kan worden en zijn eveneens van fundamenteel belang.
Wat heeft België met dit alles te maken? De Genocideconventie van 1948 creëert bijzondere rechten en plichten. Verdragspartijen zijn niet enkel gebonden aan het verbod op genocide maar hebben ook de ‘plicht om actie te ondernemen’ zodra ze op de hoogte zijn van een ernstig risico op genocide. Net als Zuid-Afrika heeft ook België de plicht alles te doen om (het aanzetten tot) genocide te voorkomen en bestraffen. De misdaad wordt als zo ernstig gezien dat elke (verdrags)staat naar het Internationaal Gerechtshof kan stappen om naleving af te dwingen (zelfs al wordt die niet door het geweld geraakt). Eenmaal een zaak behandeld wordt kan elke partij, op basis van Artikel 63 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof, een interventie maken. Verschillende staten, zoals Duitsland, hebben dit al aangekondigd. Wij geloven dat ook België hiervan gebruik dient te maken, met de nadruk op de preventie van genocide en het verbod op het aanzetten tot genocide, zowel vandaag als in de toekomst.
Er zijn meerdere punten waarop de interventie zich kan richten. Ten eerste heeft België altijd gewezen op het belang om de humanitaire infrastructuur in Gaza te beschermen – om honger te voorkomen en geweld tegen medische diensten te vermijden en bestraffen. Ondertussen stelt Artsen Zonder Grenzen echter vast dat ‘het gezondheidssysteem is ingestort’ en ziekenhuizen zijn ‘omgevormd tot mortuaria en ruïnes’. Een interventie voor het Hof kan deze catastrofe interpreteren als genocidaire handeling – als ‘opleggen van levensvoorwaarden gericht op [de] gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging [van een groep]’. Deze interventie zou de horror die volgt uit de aanval op humanitaire infrastructuur veroordelen en in de toekomst helpen voorkomen.
Ten tweede geeft deze zaak aanleiding tot belangrijke juridische vragen omtrent genocidaire intentie. Terwijl Israël aangeeft dat een coherent genocidair plan manifest ontbreekt en een militaire intentie speelt, wijzen de citaten en handelingen die Zuid-Afrika aanhaalt op een patroon van ontmenselijking. In relevante rechtspraak wordt steeds uitdrukkelijker rekening gehouden met dergelijke patronen die niet noodzakelijk voort dienen te komen uit een centraal plan of elke militair perspectief dienen uit te sluiten. Dit laat ruimte voor een interventie gericht op de interpretatie van het criterium van intentie die zowel deze zaak zou dienen als toekomstige conflicten waar genocidaire taal welig tiert.
Tot slot zijn er belangrijke vragen omtrent de toepassing van de Genocideconventie in de context van een gewapend conflict. In zijn verdediging beroept Israël zich op het recht op zelfverdediging als rechtvaardiging. Los van de vraag of dit internationale recht op zelfverdediging hier speelt moet het benadrukt worden dat dit recht geen vrijgeleide geeft voor geweld gericht tegen een burgerbevolking.
Op elk van deze punten kan België een belangrijke bijdrage leveren – een bijdrage die de humanitaire urgentie van dit conflict onderlijnt en toewijding toont aan de internationale rechtsorde. Sinds partijen die optie naar voor schuiven zijn er echter politieke reacties gekomen die het recht op cruciale punten verkeerd voorstellen.
Laten we enkele misconcepties toelichten.
1. Een interventie onder Artikel 63 vereist geenszins dat een staat kant kiest in het conflict waarin het tussenkomt.
De Belgische tussenkomst hoeft zich niet achter Zuid-Afrika te scharen maar kan zich richten op de correcte naleving en interpretatie van de Genocideconventie in de context van een urgente humanitaire crisis. Dit is een tussenkomst in het belang van internationaal recht, niet in het belang van Zuid-Afrika.
2. Een interventie die op Israëls verplichtingen onder de conventie wijst is geen vergoelijking voor Hamas.
Hamas kan als niet-statelijke organisatie niet ter verantwoording worden geroepen voor het Hof maar de misdaden die het heeft gepleegd geven geen rechtvaardiging voor Israëls mogelijke schending van de conventie. Het Internationaal Strafhof zal de misdaden van Hamas onderzoeken.
3. De aanklacht tegen Israël impliceert geen analogie met de Holocaust.
Deze analogie is juridisch niet relevant, vergiftigt elke analyse en dient vermeden te worden.
4. Deze interventie is geen ontkenning van Israëls recht op zelfverdediging.
Die discussie moet elders worden gevoerd – ze staat los van Israëls aansprakelijkheid onder de Genocideconventie.
De zaak voor het Internationaal Gerechtshof stelt een urgente juridische en morele vraag aan elke partij bij de Genocideconventie. Een vraag voor het beschermen van onschuldige burgers tegen een humanitaire ramp, onaanvaardbaar geweld en het risico op genocide. Wij vertrouwen op de politieke wil en toewijding van de Belgische regering om die vraag ook te beantwoorden.
Deze tekst werd geschreven en ondertekend door prof. Dimitri Van Den Meerssche (Queen Mary University of London); prof. Jean d’Aspremont (SciencePo Paris); Paul Bekaert (Ere-advocaat); prof. Eva Brems (UGent); prof. Olivier Corten (Université Libre de Bruxelles); prof. Koen De Feyter (Universiteit Antwerpen); prof. Jérôme de Hemptinne (Université Catholique de Louvain); prof. Olivier De Schutter (Université Catholique de Louvain); prof. Tine Destrooper (UGent); prof. François Dubuisson (Université Libre de Bruxelles); prof. Gamze Erdem Türkelli (Universiteit Antwerpen); Dr. Brigitte Herremans (UGent); prof. Mathias Holvoet (Universiteit van Amsterdam); prof. Pierre Kleine (Université Libre de Bruxelles); prof. Thalia Kruger (Universiteit Antwerpen); prof. Anne Lagerwall (Université Libre de Bruxelles); prof. Raphaël Van Steenberghe (Université Catholique de Louvain); prof. Wouter Vandenhole (Universiteit Antwerpen); Kati Verstrepen (Voorzitter van de Liga voor Mensenrechten)
Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.