Interview - “Geïnterneerd: cel of zorg?”

24 december 2012

Op 2 oktober 2012 werd België in het arrest L.B. t. België[1] andermaal veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor de onwettige vrijheidsberoving en het niet verlenen van de aangepaste zorgen aan een geïnterneerde in de gevangenis. Twee weken later stelde de Liga voor Mensenrechten onder enige mediabelangstelling haar nieuwste boek “Geïnterneerd: cel of zorg?” voor. Het boek heeft als doel de geïnterneerden en hun naasten vanuit een creatieve invalshoek opnieuw een gezicht te geven, zonder gebruik te maken van juridische termen of grote beloftes.

Momenteel verblijven ruim duizend geïnterneerden in de Belgische gevangenissen, waar ze geen aangepaste begeleiding en behandeling krijgen. Het enthousiasme waarmee de nieuwe interneringswet[2] in 2007 werd ontvangen, heeft alweer plaatsgemaakt voor wanhoop nu haar inwerkingtreding steeds opnieuw wordt uitgesteld.

Het Tijdschrift voor Mensenrechten ging, aan de hand van verschillende citaten uit het boek, een gesprek aan met forensisch psychiater Chris Dillen over de aanhoudende knelpunten in de Belgische interneringspraktijk.

TvMR: Professor Dillen, U doet als forensisch psychiater onder meer onderzoek naar de toerekeningsvatbaarheid van personen die een misdrijf gepleegd hebben. Het psychiatrisch deskundigenverslag is een belangrijk element bij de beoordeling van de ontoerekeningsvatbaarheid en in het verdere interneringsproces. Toch staat de kwaliteit van dergelijke verslagen wel eens ter discussie. Zo ook in het boek: “Op mijn twintigste kwam een hooggeëerde gerechtelijke psychiater, na een routineonderzoek van een klein uur, tot de conclusie dat ik leed aan een ‘zware psychiatrische stoornis’.”

Prof. C. Dillen: Wat betreft de duur van een onderzoek bestaan er veel misverstanden. Bijvoorbeeld, wanneer een man tijdens een eerste onderzoek tegen je zegt dat hij stemmen hoort die hem vertellen dat hij iemand moet doden en je bovendien beschikt over een uitgebreid dossier waarin 20 jaar opname in de psychiatrie wordt beschreven op basis van waanstoornissen van religieuze aard, dan is je diagnose snel gemaakt. De rest van het gesprek is slechts randinformatie.

Met andere personen kan je uren bezig zijn, omdat ze niet willen meewerken of omdat het gaat om een complexe problematiek. De duur van het onderzoek is dus eigenlijk geen maatstaf voor de kwaliteit ervan.

Wat de kwaliteit van psychiatrische deskundigenonderzoeken betreft, is het volgens mij ook zo dat het gros van de mensen die ermee bezig zijn, dit met de nodige ernst doen. Men doet het omdat men er belangstelling voor heeft, er is geen enkele andere reden om het te doen. Financiële overwegingen zullen hier zeker geen rol spelen. 

Men moet als gerechtspsychiater echter wel bijblijven met de tijd. Sommige psychiaters voeren al ettelijke jaren deskundigenonderzoeken uit, maar gebruiken nog steeds de kennis van toen, omdat ze zich weinig tot niet bijscholen in deze specifieke materie.  

Het zou daarom ook nuttig zijn om binnen de beroepsgroep over problemen te discussiëren en te proberen tot min of meer gemeenschappelijke standpunten te komen en visies te ontwikkelen. Er is geen enkele kwaliteitsvereiste, waardoor iedereen tegenwoordig maar doet wat men denkt te moeten doen. Daarom proberen we voornamelijk te ijveren voor een officiële erkenning.

Men moet ook weten dat een psychiater die na 12 jaar afstudeert, welgeteld twee halve dagen iets over forensische psychiatrie heeft gehoord. Het gebeurt dus jammer genoeg dat psychiaters zich inlaten met forensische psychiatrie, zonder bijkomende opleiding en bijgevolg onvoldoende kennis ter zake hebben. Dan begrijp ik dat er soms terecht kritiek is op de kwaliteit van de psychiatrische deskundigenverslagen.

TvMR: U sprak over een gemeenschappelijke visie. Men ziet vaak in rechtszaken dat gerechtspsychiaters tot uiteenlopende meningen komen. Heeft dat te maken met een gebrek aan die gemeenschappelijke visie?

Prof. C. Dillen: Deels wel. Maar het is ook eigen aan het dimensionele denken van de gerechtspsychiatrie. Psychiatrie is bij wijze van spreken alle tinten van grijs en die moet je gaan vertalen naar een juridisch antwoord, een zwart-wit-antwoord. In 90% van de gevallen gaat zoiets zonder enig probleem, dan is het heel duidelijk wit of heel duidelijk zwart. Maar in 10% van de gevallen zijn er vraagtekens, waardoor je discussie kan krijgen. Die discussie is gezond. Er gaat geen dag voorbij of er wordt gediscussieerd binnen alle mogelijke takken van de geneeskunde. Maar als deze discussie in een rechtszaak door partijen wordt uitgespeeld, dan krijgt dit plots een heel andere betekenis.

Discussie bestaat trouwens niet alleen in de medische sector. Om een voorbeeld te geven, ik heb op dit ogenblik problemen met mijn centrale verwarming. Er zijn al vier verschillende personen over de vloer gekomen, maar er is nog altijd niemand die duidelijk weet wat het probleem is. Van een psychiater daarentegen verwacht men dat hij telkens precies kan zeggen wat er aan de hand is en dat iedereen het daar bovendien over eens is. De mens is een ingewikkelde machine. Het is logisch dat er gevallen bestaan waarover discussie ontstaat.

TvMR: In hetzelfde kader kunnen we het ook hebben over de erkenningsvoorwaarden voor gerechtspsychiaters, iets waar u steeds voor gepleit hebt. “Artikel 5 van de nieuwe interneringswet is het allereerste Belgische wetsartikel dat handelt over de erkenningsvoorwaarden van de gerechtspsychiater, en over diens rechten en plichten. Dit artikel had tenminste al komaf gemaakt met een eerste element van stuitende willekeur die de rechtszoekende vergezelt gedurende de ganse interneringsprocedure: internering in België zou, met gelijkvormige expertises, al iets minder een loterij zijn.”

Prof. C. Dillen: Zoals ik eerder aanhaalde, wordt er in de opleiding tot psychiater amper aandacht besteedt aan forensische psychiatrie. Ik denk dat het daarom een verplichting van de overheid is om te zorgen dat iemand die aan de basis ligt van toch wel zeer belangrijke beslissingen in iemands leven, tenminste weet binnen welk kader hij werkt en hoe de wetgeving ter zake in elkaar zit. De psychiatrie kennen wij natuurlijk wel als psychiater, maar als gerechtspsychiater werk je tevens in een juridisch kader, waar je als arts weinig van af weet. Een opleiding zou een evidentie moeten zijn, maar om Belgische redenen raakt dit niet gerealiseerd. Er zijn namelijk verschillende opvattingen in Vlaanderen en Wallonië over het psychiatrisch denkkader.

TvMR: In de nieuwe interneringswet worden niet alleen erkenningscriteria voor de gerechtspsychiater vastgelegd, er wordt ook concreet omschreven welke elementen het voorwerp moeten uitmaken van het psychiatrisch deskundigenonderzoek én er is plots sprake van een geestesstoornis die het oordeelsvermogen of de controle over daden tenietdoet of ernstig aantast. Zal deze wetsbepaling aanleiding geven tot meer eensgezindheid tussen psychiaters?

Prof. C. Dillen: In de nieuwe interneringswet wordt bepaald dat er minimumcriteria opgesteld moeten worden voor het deskundigenverslag. Het is uiteindelijk ook logisch dat men bepaalde inhoudsvereisten gaat opleggen om tot een kwalitatief verslag te komen. Het gebeurt helaas nog altijd dat psychiatrische expertiseverslagen amper twee bladzijden beslaan. Ik denk dat het bijna een evidentie is als je over kwaliteitsvol werk wil spreken, dat er bepaalde punten zijn die je minstens onderzocht en besproken moet hebben.

Wat betreft de benamingen in de artikels met betrekking tot de ontoerekeningsvatbaarheid, gaat het gewoon om een modernisering van de tekst. Inhoudelijk verandert dat niets.

Wat daarentegen wel iets gaat veranderen, is het feit dat men de causaliteit tussen het misdrijf en de stoornis zal moeten beschrijven. De causaliteit is eigenlijk een impliciet deel van de vraagstelling, maar tegenwoordig horen we toch nog frequent dat iemand een psychiatrische stoornis heeft, dus dat deze persoon geïnterneerd moet worden. Men gaat zo volledig voorbij aan het aspect dat het specifieke misdrijf beïnvloed moet zijn door de geestesstoornis. Ik stel vast dat zelfs advocaten en rechters het soms moeilijk hebben met dit gegeven. Om het even duidelijk te schetsen, kan ik een voorbeeld geven: iemand met een bepaalde geestesstoornis kan in de voormiddag een feit plegen en daarvoor toerekeningsvatbaar bevonden worden, terwijl hij in de namiddag een ander feit kan plegen waarvoor hij niet toerekeningsvatbaar is op basis van diezelfde geestesstoornis. Dit is geen psychiatrisch gegeven, maar een juridisch gegeven. Wanneer iemand gestoord is, betekent dit niet automatisch een internering. Internering heeft te maken met toerekeningsvatbaarheid en dit impliceert een causaal verband tussen misdrijf en geestesstoornis.

TvMR: “Aan de rechtspractici, zowel advocaten, procureurs als rechters zou ik de boodschap willen meegeven dat een interneringsmaatregel bepleiten, vorderen of uitspreken nooit een banaliteit of automatisme mag zijn, want de maatregel heeft dikwijls zware consequenties.” Hebt u die indruk, dat er te vlug gepleit wordt voor de ontoerekeningsvatbaarheidsverklaring? 

Prof. C. Dillen: Nee, ik heb niet de indruk dat er een dergelijk probleem bestaat. Wanneer een internering bevolen wordt, is dit meestal toch zeer ernstig overwogen. Ik denk dat iedereen die tegenwoordig bezig is met internering, vanuit welke invalshoek dan ook, beseft dat enige voorzichtigheid geboden is alvorens in die zin adviezen te geven of uitspraken te doen. Iedereen is voldoende op de hoogte van de problematiek om er niet lichtzinnig mee om te springen.

Let wel, ik heb het hier over de internering zoals die vandaag wordt uitgevoerd. In theorie is de internering een zeer goed systeem, alleen laat de uitvoering te wensen over.

TvMR: “Omdat mijn zogezegde misdaden een gevolg zouden zijn van mijn verslaving aan geestrijke drank is er over mij geen strafmaat uitgesproken. In plaats daarvan hebben ze mij geïnterneerd, wat op hetzelfde neerkomt als levenslang plus vijf jaar de vergeetput in.”  

Prof. C. Dillen: Een vergeetput, zoals het nu wordt toegepast inderdaad. Dat is het grote probleem: mensen worden, soms zelfs letterlijk, in een uithoek van de gevangenis gestopt en daar blijft het dan bij. Wanneer men effectief zou handelen volgens de wet, dan zou alles prima verlopen.

Dat de internering een maatregel van onbepaalde duur is, is een evidentie die voortvloeit uit de aard van de problematiek. Een persoon met een geestesstoornis moet je zo lang opvolgen en behandelen als zijn geestesstoornis bestaat. Daar kan je geen termijn op kleven. Het kan dat een persoon die zeer zware feiten gepleegd heeft een jaar later reeds volledig genezen is, hoewel niemand in de maatschappij dit zal accepteren. Omgekeerd kan het ook dat een persoon die vrij banale feiten gepleegd heeft, nooit zal kunnen genezen.

De duur van de internering staat los van het misdrijf, maar is eigenlijk volledig gebonden aan de geestesstoornis, mits men die uiteraard correct zou behandelen. Het probleem is dat men toch nog steeds dat misdrijf op de eerste plaats zet. Geestesstoornis of niet, als je een moord hebt gepleegd, dan vindt men het niet kunnen om binnen de 10 jaar vrij te komen. Als je daarentegen een diefstal gepleegd hebt, heeft men het er moeilijk mee wanneer je 10 jaar in de gevangenis zit. Dergelijke redeneringen zouden niet mogen. De duur van de behandeling is afhankelijk van de geestesstoornis en absoluut niet van het misdrijf.

Als men correct is, dat moet men vertrekken vanuit de geestesstoornis. Geïnterneerden die na een jaar uitbehandeld zijn en eigenlijk volledig in staat zijn om terug in de maatschappij geïntegreerd te worden, zitten de overige tijd “hun termijn” af te wachten. Welke termijn? De termijn van hun misdrijf. Maar dat klopt niet, want er is ooit gezegd dat er geen misdrijf is.

Deze problematiek leeft voornamelijk in de maatschappij. Probeer maar eens uit te leggen dat een psychotische man, die een moord heeft gepleegd, medicatie krijgt en genezen is na een jaar. Dit zou niet aanvaard worden, terwijl het een evidentie is: een andere psychiatrische patiënt met een psychose, die geen misdrijf heeft gepleegd, kan na zes maanden het psychiatrisch ziekenhuis verlaten, mits blijvende behandeling.

Enerzijds staat men te roepen dat je niet mag straffen, dat je moet behandelen. Anderzijds aanvaardt men de consequenties van die behandeling niet, namelijk dat je in een behandeling op een bepaald moment moet proberen om de mensen terug te integreren in de maatschappij. De maatschappij is daarin niet correct, dikwijls vanuit een onkunde, een gebrek aan wetenschap over de eigenlijke bedoeling van een internering.

TvMR: U zegt onder meer dat er teveel vanuit een penaal denken wordt omgegaan met mensen met een geestesstoornis. “Achteraf bekeken is het al met al misschien een goede zaak geweest dat de strafuitvoeringsrechtbanken reeds overbelast waren en er onmogelijk het werk van de Commissies nog konden bijnemen. Zoniet zaten we nu met een wet die de geïnterneerde definitief opsloot in het louter penitentiaire denken…”

Prof. C. Dillen: Laat ons eerlijk zijn, die wet van 2007 hangt met haken en ogen aan elkaar. Maar op basis van de laatste elementen die ik zie verschijnen over de reparaties van de wet, ben ik er ook niet zo zeker van of het allemaal wel beter zal worden. Deze week nog vernam ik dat er een parlementaire commissie zich gaat buigen over de deskundigen-wetsdokters en de deskundigen-psychiaters, terwijl een psycholoog werd uitgenodigd om uitleg te verschaffen. Als je ziet dat men zelfs het onderscheid tussen een psychiater en een psycholoog niet kent, waar zijn we dan mee bezig? Als mensen dat nog niet weten, wat wil je dan in godsnaam dat ze over de problematiek zelf begrijpen?

Als gerechtspsychiater vind ik wel dat er een aantal elementen in de wet aanwezig waren die de zaken verbeterd zouden hebben, zoals de erkenning voor gerechtspsychiaters. Ik vind het ook spijtig dat deze wetsbepalingen niet afzonderlijk in voege getreden zijn.

Men heeft ook nu de mogelijkheid om gerechtspsychiaters bepaalde kwaliteitsnormen op te leggen, maar als men die eisen gaat doorvoeren, dan valt het systeem in duigen. De helft of drie kwart van de huidige gerechtspsychiaters mag dan niet meer werken, terwijl er nu al extreme tekorten zijn. Bovendien zouden ook andere problemen, zoals de verloning, aan de oppervlakte komen. Het gaat helaas niet om een enkel aspect, het is een ketting waarbij alle schakels aan elkaar vasthangen.

TvMR: Wanneer de nieuwe interneringswet in werking treedt, zullen de strafuitvoeringsrechtbanken de bevoegdheden van de Commissies tot Bescherming van de Maatschappij (CBM) overnemen. De strafuitvoeringsrechtbanken zullen geen specifieke samenstelling kennen voor de behandeling van interneringsdossiers. Vindt U het niet merkwaardig dat er op die manier geen psychiater meer betrokken wordt bij beslissingen betreffende personen met een geestesstoornis?

Prof. C. Dillen: In de reparaties van de wet maakt men er ondertussen wel werk van om deze situatie te wijzigen en toch iemand uit de sector te betrekken bij de besluitvorming.

Bovendien hebben de strafuitvoeringsrechtbanken altijd de mogelijkheid om een deskundige aan te stellen. Eigenlijk vind ik het zelfs correcter dat er op zo’n moment een onafhankelijke gerechtspsychiater wordt aangesteld die een tegensprekelijk verslag brengt, dan dat drie personen achter gesloten deuren een beslissing vormen.

Het betrekken van een psychiater bij de besluitvorming heeft zijn voordelen. Maar het kan ook zonder psychiater, wanneer je meer beroep doet op deskundigen voor toelichtingen en advies.

Laat ons eerlijk zijn, hoeveel tijd besteedt een psychiater in de CBM aan een dossier? Dan verkies ik toch een grondig psychiatrisch deskundigenverslag boven een psychiater die even door een dossier bladert en vervolgens een beslissing neemt voor de komende zes maanden.

Let wel, ik denk dat het niet kan om een beslissing te laten nemen door drie juristen. Het is nodig dat er iemand vanuit een gedragswetenschappelijke invalshoek bij betrokken wordt, maar dat hoeft geen psychiater te zijn. Het kan ook een criminoloog zijn, een psycholoog of een maatschappelijk werker. Zolang er maar correcte adviezen gevraagd worden op de momenten dat deze vereist zijn, zoals bij de beoordeling van het recidivegevaar.

TvMR: Ook de uitvoering van de internering is een groot probleem. Uit cijfers van justitie (2011) [3] blijkt dat geïnterneerden de derde grootste populatie uitmaken binnen het gevangeniswezen. “Ik zou zogezegd vrij mogen komen als ik mij laat bijstaan door een begeleidende instantie. Welnu, ik heb mij al blauw betaald aan postzegels voor brieven naar begeleidende instanties maar geen enkele begeleidende instantie wil mijn begeleidende instantie zijn vanwege allemaal volzet en wachtlijsten die langer zijn dan de straf van Dutroux.”

Prof. C. Dillen: Dit zou ik willen nuanceren. In eerste instantie komen in de internering namelijk evenzeer mensen terecht die eigenlijk niet in de psychiatrie thuishoren. Die mensen houden zich bezig – en worden ook een stuk aan het lijntje gehouden omdat men zo weinig middelen heeft binnen het interneringssysteem – met het schrijven van brieven naar psychiatrische ziekenhuizen. Uiteraard krijgen ze een negatief antwoord, omdat ze er niet thuishoren. Ik denk dan bijvoorbeeld aan zwakzinnigen of uitbehandelden. Dit zijn uiteraard de mensen die het meeste en het langste om aandacht zullen roepen, want zij blijven vastzitten in het systeem.

In tweede instantie zijn er ook personen die gehinderd worden door het gebrek aan informatie dat omtrent hun toestand bestaat, wat ertoe leidt dat ze geweigerd zullen worden door psychiatrische ziekenhuizen. De mogelijk slechte kwaliteit van het deskundigenonderzoek, een eerste bron van informatie, kan daarvan een oorzaak zijn. Maar ook het gebrek aan behandeling tijdens de internering speelt een rol. Van een geïnterneerde die al acht jaar in de gevangenis verblijft, moet men zich ook de vraag stellen hoe deze persoon ondertussen geëvolueerd is. Als dan blijkt dat er amper informatie bestaat over die evolutie, dan kunnen psychiatrische ziekenhuizen niet inschatten of ze de persoon in kwestie wel kunnen behandelen.

Tot slot moet men ook realistisch zijn. Er is steeds meer vraag naar psychiatrie en dat zal in de toekomst alleen nog maar toenemen. Er zijn inderdaad wachtlijsten.

Men mag niet vergeten dat psychiatrische ziekenhuizen ook inkomsten moeten genereren.  Wanneer zij veel geïnterneerden gaan opnemen, dan krijgen ze een “reputatie”. Mensen met een psychiatrische problematiek die niet tot de geïnterneerden behoren, zullen daarom andere ziekenhuizen verkiezen. Ook dat speelt mee. Als men moet kiezen tussen enerzijds een psychiatrisch patiënt waarvan men de problematiek kent en weet dat deze behandeld kan worden, en anderzijds een geïnterneerde waarvan men de psychiatrische toestand amper kent, dan is de beslissing niet zo moeilijk.

TvMR: Een aantal actoren binnen de zorgsector in Vlaanderen verzetten zich tegen de mogelijkheid tot gedwongen plaatsing van een geïnterneerde in een zorgeenheid op basis van een beslissing van de CBM. Psychiatrische instellingen mogen dus geïnterneerden weigeren, gevangenissen niet. U sluit zich daarbij aan?

Prof. C. Dillen: Ik vind dat correct. Men heeft als arts nog steeds een vrijheid om te beslissen welke problematiek men al dan niet wil behandelen. Het is aan de overheid om te zorgen dat de nodige structuren opgericht worden. Anders zou men morgen bijvoorbeeld ook bij u aan de deur kunnen komen kloppen met de boodschap dat de overheid beslist heeft dat twee kamers in uw woning vanaf nu voor asielzoekers bestemd worden. Er zou een revolutie losbarsten! Waarom zou het dan in een psychiatrisch ziekenhuis wel moeten kunnen? Deze mensen mogen zelf beslissen wie zij opnemen.

Ik vind dat de overheid ervoor moet zorgen dat de nodige diensten opgericht worden om geïnterneerden op te kunnen vangen en te behandelen. Het is wel heel gemakkelijk om zelf niets te doen en via een wet anderen te verplichten om de “rotzooi” van het systeem op te lossen.

TvMR: U heeft het over diensten die de overheid moet oprichten, dan gaat het over de Forensische Psychiatrische Centra (FPC)?

Prof. C. Dillen: Onder andere, er zijn ook nog andere mogelijkheden.

TvMR: “Tot op heden is de beslissing van 2007 om twee Forensische Psychiatrische Centra op te richten vooral dienstig geweest als schaamlapje voor de opeenvolgende Ministers van Justitie die geconfronteerd worden met lastige vragen van journalisten en belanghebbenden.” 

Prof. C. Dillen: Het grote probleem is vooral dat men al gebouwen aan het oprichten is, terwijl men eigenlijk nog niet weet wat men er gaat doen. Dat is de kar voor het paard spannen. Het is, volgens mij, de logica zelf dat je eerst gaat nadenken over wat je wil doen en pas daarna de middelen erop gaat aanpassen. Nee, men doet het hier omgekeerd. Men gaat eerst al de middelen klaarzetten en vervolgens gaat men nadenken over hoe men deze middelen gaat aanwenden, om dan natuurlijk te ontdekken dat ze onbruikbaar zijn. De eerste reacties zijn er trouwens al: de infrastructuur (de gebouwen zoals ze nog maar op papier bestaan) is niet aangepast aan hetgeen men er wil doen.

Een FPC zou moeten dienen om een intensieve behandeling te bewerkstelligen in een zeer beveiligde setting om op die manier mensen opnieuw op het niveau te krijgen waarin ze kunnen doorstromen naar de rest van de behandelingsmogelijkheden. Daarom mag het niet stoppen bij het oprichten van FPC’s. Deze zijn wel nodig om te starten, maar er moet eerst een circuit bestaan. Wanneer een persoon uitbehandeld is in een FPC, zouden er twee mogelijkheden moeten zijn. Ofwel wordt men teruggestuurd naar een gevangenis met een longstay-programma, zoals in Nederland. In een longstay kunnen mensen beveiligd, maar op een menswaardige manier, langdurig verblijven. Ofwel wordt men doorgestuurd naar een forensische eenheid met een lagere beveiligingsgraad, eventueel naar het voorbeeld van de Nederlandse forensisch psychiatrische polyklinieken waar men regelmatig opgevolgd worden door psychiaters, psychologen en maatschappelijk assistenten die de forensische sector kennen en die op het gevaarsrisico kunnen letten.

Er zou een circuit moeten bestaan dat start in de hoogbeveiligde diensten en doorloopt tot de ambulante sector waar gedacht wordt in een forensisch kader, zodat er naast behandeling ook gelet wordt op veiligheid en controle. Maar men krijgt in België nog geen FPC opgericht, laat staan dat men een heel circuit opgericht zou krijgen.

TvMR: “Er wordt door belanghebbenden – zorgverstrekkers en juristen – met afgunst gekeken naar de ons omringende landen, die na een inhaalbeweging een indrukwekkende voorsprong genomen hebben in deze materie.” U verwees net naar Nederland. Nederland wordt steeds geprezen omwille van het interneringsbeleid dat er gevoerd wordt. U bent zelf vast beëdigd deskundige in Nederland. Wat doen zij juist beter? 

Prof. C. Dillen: Kort samengevat: alles. In de eerste plaats is er nagedacht, dat is het eerste grote verschil met België. Men gaat er geen brandjes blussen op het ogenblik dat ze ontstaan, men neemt ook geen halve maatregelen. Er is gestructureerd nagedacht over de problematiek. Eerst heeft men onderzocht wat men had en waar men naartoe wou, om vervolgens pas de middelen ervoor uit te werken. Uiteraard hebben die middelen ook een prijskaartje, een aanzienlijk prijskaartje. Dat is een keuze.

Ofwel kiest men ervoor om niets te doen en geïnterneerden ergens in een vergeetput te dumpen, zoals nu gebeurt. Maar dan moet men daar ook eerlijk voor uitkomen en alle consequenties erbij nemen, ook de veroordelingen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Ofwel kiest men ervoor om iets te doen, maar dan moet ook dat op een correcte manier gebeuren, met het daarbij horende kostenplaatje.

In België daarentegen wordt links en rechts wel eens een initiatief genomen, waardoor er een heleboel zaken naast elkaar bestaan. Bovendien is er ook nog de typisch Belgische complicatie van de verdeling van bevoegdheden, waar de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten elk hun deel van de koek willen hebben. Daardoor is er geen totaalvisie meer, en dat is in mijn ogen het grootste probleem. Zo gebeurt het dat gebouwen worden voorzien, maar degenen die erin moeten werken, die heeft men niet of ‘men weet het niet en men zal nog wel zien’.

Die aandacht voor de totaliteit mis ik in België. In Nederland is er een rode draad.

TvMR: In Nederland bestaat ook het Pieter Baan Centrum, een psychiatrisch observatiecentrum waar verdachten gedurende enkele weken onderzocht kunnen worden. Naar analogie deed België een poging om, althans in theorie, het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum (POKO) op te richten. “Er werd al heel veel over het POKO gepraat, maar niemand heeft het POKO ooit mogen aanschouwen. Ook de Belgische justitie heeft zijn monster van Loch Ness.”

Prof. C. Dillen: Bovendien kreeg ik onlangs te horen dat het budget, uitgeschreven voor het POKO, jaarlijks wordt uitgegeven door Justitie. Eigenaardig, want het POKO bestaat niet. Niemand kan je vertellen waar het POKO zich bevindt, maar jaarlijks gaat er dus wel een enorme som geld naartoe.

TvMR: Wat zou er precies in dat observatiecentrum moeten gebeuren?

Prof. C. Dillen: Het komt vrij frequent voor dat je als gerechtspsychiater een persoon tegenkomt met een complexe problematiek, waarbij het onmogelijk is een inzicht te verwerven in de context van de gevangenis. Er is nood aan een observatie van de persoon, maar in de huidige situatie lukt dit niet. Je kan dan ook geen ernstige, gefundeerde uitspraken doen over diens toestand.

Daarom ben ik een voorstander van de effectieve oprichting van het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum. Het doel van zo een POKO bestaat erin om, zoals in het Pieter Baan Centrum, personen te kunnen observeren die niet vrijwillig willen meewerken aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek of waarvan de problematiek te complex is om op een ambulante manier te beoordelen.

Elke dag worden er in de reguliere psychiatrie personen opgenomen ter observatie, omdat hun problematiek te complex is. Voor personen met een nog veel complexere problematiek, omwille van de combinatie van een psychiatrische stoornis met het plegen van een misdrijf, is deze mogelijkheid totaal onbestaande. Dat begrijp ik niet.

TvMR: We sluiten af met een citaat dat een goede samenvatting lijkt van het bovenstaande relaas. “Het tekort aan financiële middelen in het geheel van de internering blijft een rode draad doorheen het ganse verhaal.”

Prof. C. Dillen: Mijns inziens komt alles in de maatschappij neer op een gebrek aan financiële middelen. Maar ik denk dat er tevens een gebrek aan interesse is. Als de interesse er is, dan vindt men de middelen meestal ook wel. Het is een kwestie van keuzes maken. Het is evident dat geïnterneerden op de laatste plaats van het lijstje staan als men keuzes moet maken. Geïnterneerden vormen geen interessante populatie. Daar kan je niet mee scoren. Je kan er enkel veel geld aan verliezen. Bovendien kunnen ze niet op je stemmen. Wat ga je ermee winnen als politicus, buiten af en toe je geweten sussen en eens een leuke uitspraak doen in het parlement of in de media?

Als puntje bij paaltje komt, zijn geïnterneerden een bewust vergeten populatie. Indien men daar tenminste eerlijk over zou zijn, dan zouden we al een stuk verder staan.

"Geïnterneerd: cel of zorg?" De stem van geïnterneerden

Alle citaten in dit interview zijn terug te vinden in het boek "Geïnterneerd: cel of zorg?", uitgegeven door de Liga voor Mensenrechten, Gent, 2012.

Te bestellen in onze web-shop voor 15 €.

Geïnterneerd: cel of zorg?


[1] EHRM, L.B. c. Belgique.
[2] Wanneer verwezen wordt naar de nieuwe interneringswet, dan wordt bedoeld de Wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, BS 13 juli 2007.
[3] Federale overheidsdienst Justitie, Justitie in cijfers 2011, 52.

 

Dit interview is verschenen in TvMR - Tijdschrift voor Mensenrechten 2012#4.

Deel dit artikel

   

Reageer

Reacties worden gemodereerd. Onaanvaardbare inhoud wordt niet gepubliceerd.